Signalering van
Duponchelia fovealis kan lastig zijn omdat de plaag zich veelal op plantdelen dicht bij de grond bevindt. De rupsen leven bijvoorbeeld in de rozen- en paprikateelt voornamelijk in de strooisel laag. Bevinden de
rupsen zich wel hoger in de plant, dan is dit in de meer beschutte delen.
De mot heeft grijsbruine/zwarte voorvleugels met daarop een witte kronkelende lijn, lichtbruine achtervleugels en kop en borst zijn grijsbruin. Opvallend aan de Duponchelia mot is dat het achterlijf gebogen als een angel omhoog staat. Een vrouwtje legt haar eitjes in kleine groepjes op de onderkant van bladeren of in strooisel van dood organisch materiaal onder de plant. In haar volwassen leven kan het vrouwtje 200-300 eitjes leggen. Tijdens de ontwikkeling van het eistadium verkleurt het eitje van wit naar roze/rood.
Na zo’n acht dagen komen de rupsen uit de eitjes. Ze worden zo’n 30mm lang, hebben een glanzende zwarte kop en een lichtbruin-achtig lijf met daarop veel donkere stipjes. De uitgekomen rupsen voeden zich met plantmateriaal en laten hierbij veel uitwerpselen achter (vooral negatief in de sierteelt). Na zo’n vier weken begint de rups, veelal op laaghangende bladeren, een cocon te spinnen om in te verpoppen. Dit is veelal op laaghangende bladeren vanwege de voorkeur voor een hoger vochtgehalte tijdens de verpopping. Kenmerkend voor Duponchelia is dat de cocon vaak ook strooisel/ander organisch materiaal bevat. Hierdoor is de pop erg lastig zichtbaar in het gewas.
Na een ruime week komt de pop uit. De mot kan erg snel weer nieuwe eitjes afzetten en leeft in dit stadium nog zo’n 10 dagen. Er wordt geschat dat Duponchelia jaarlijks zo’n 8 á 9 generaties kan doorgaan in de Nederlandse kassen.
Om Duponchelia vroegtijdig te signaleren, kun je gebruik maken van
deltavallen met
feromonen.